SABBATH

God's Gift to Us

Sermon: Christus kennen (Deel 3)

Op naar volmaaktheid
#272NL

Given 11-Jan-97

description: In dit derde deel van de serie over het kennen van Christus benadrukt John Ritenbaugh dat het brengen van offers (als handeling en als een manier van leven) absoluut nodig is in de uitwerking van Gods plan. Door overdreven belangstelling voor het eigen ik weg te nemen, schept het brengen van offers vrede, voorspoed, samenwerking en bovenal karakter. Als uitverkoren koninklijke priesters (1 Petrus 2:5) moeten we het principe van het brengen van offers in ons leven gestalte geven om de relatie die door het verbond tot stand kwam, in stand te houden. We moeten levende offers zijn door onze redelijke eredienst en overwinnen (Romeinen 12:1-2), lofoffers brengen (Hebreeën 13:15) en zelfs misschien martelaar worden (Filippenzen 2:17). Het brengen van offers doet de menselijke natuur stikken, doodt deze; dit veroorzaakt intense pijn als die natuur schreeuwt om bevrediging. Gelukkig verlangt God nooit van ons dat we iets opofferen dat uiteindelijk ons ten goede zou zijn.


transcript:

Ik denk dat het passend is dat we op onze vijfde verjaardag hier in Anaheim zijn, aan de ene kant omdat vijf in de bijbel het getal is dat het meest met genade in verband wordt gebracht en ik zeker geloof dat God vol van genade is geweest voor ons als we kijken naar wat er in de kerk van God is gebeurd, niet alleen in de Church of the Great God, maar in de kerk van God, waar die dan ook maar mag zijn. Direct daaraan verbonden is het feit dat de Church of the Great God, of wat uiteindelijk de Church of the Great God werd, in Laguna Nigal begon met veel van de mensen die hier in Anaheim nog steeds als deel van die groep bij ons zijn.

Die preek werd gegeven op 11 januari 1992 en het onderwerp van de preek op die dag was "Do you see God?" Ik weet dat ik op dat moment niet echt het belang van het onderwerp van die preek begreep. Ik had hem diverse malen eerder gegeven. In feite had ik hem diverse jaren daarvoor al voorbereid en het begon me te dagen dat dat een boodschap was die door heel wat meer mensen gehoord moest worden. Dit omdat ik begon te begrijpen, dat zelfs al waren mensen al vele jaren geleden gedoopt, ze niet echt een duidelijke visie op God hadden, op Gods karakter, op wat God aan het doen was — zelfs op Zijn persoonlijkheid, waar die op lijkt. Ik vond dus dat — wilden zij hun verantwoordelijkheid jegens God beter begrijpen — het ontzettend goed zou zijn als ze heel wat meer over God Zelf te weten zouden komen.

Dat thema van die preek, moet ik zeggen, is een hoofdpunt geworden in het waarom van het bestaan van de Church of the Great God als organisatie. De reden daarvoor is omdat God ons ideaal is. Hij is het onderwerp van onze toewijding. Hij is degene op Wie we willen lijken. We zullen Hem nooit zo toegewijd zijn als nodig is, of nooit zo worden als Hij, tenzij we Hem zo gedetailleerd mogelijk gaan zien, zodat we een schriftuurlijk beeld van Hem hebben dat zo getrouw is als maar mogelijk is. Het is van het uiterste belang dat we Hem gaan begrijpen, dat we Hem gaan kennen, omdat als we Hem gaan kennen, we de beste gelegenheid hebben om naar Zijn beeld te worden gevormd en ons over te geven aan alle handelingen die Hij uitvoert om ons naar Zijn beeld te vormen. Of het dus nu bewust is of onbewust, elk echt kind van God denkt na over God en wil worden zoals Hij.

Pal na het Loofhuttenfeest struikelde ik over dat vers in Filippenzen 3:10 en dat was het begin van de huidige serie. Als ik alle preken die ik sinds het Feest heb gegeven zou tellen, waarschijnlijk zeven of acht in deze serie, dan zie ik dat ze zich ontwikkeld hebben, ze zijn enigszins veranderd terwijl we van het ene deel van dat vers naar het andere deel gingen, maar elk deel van dat vers is op ons van toepassing in het worden als God. Paulus zegt in dat vers dat hij Hem wilde kennen, en de kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap aan Zijn lijden, gelijkvormig gemaakt te worden aan Zijn dood. Ik weet niet of het kwartje bij u is gevallen, maar dit was volgens Paulus' zeggen zijn doel in het leven. Dit deed hij met zijn leven. Hij wilde Hem leren kennen, de kracht van Zijn opstanding, de gemeenschap aan Zijn lijden, gelijkvormig gemaakt worden aan Zijn dood — de dood van Christus.

Vandaag gaan we verder met een aspect van "de gemeenschap aan Zijn lijden". Dat deel van dit vers is absoluut noodzakelijk als we ooit de toewijding willen hebben, de geestelijke perceptie van het ideaal, en tezelfdertijd groeien om aan Hem gelijk te worden.

Het thema of het element dat daar in beschouwing wordt genomen, wordt door veel bijbelgeleerden gezien als DE religieuze handeling, — DE, duidend op het specifieke iets of de specifieke handeling die een gewenst resultaat zal voortbrengen, of de essentie, de geest, het hoofdpunt, het essentiële element van het leven zelf typeert. Toegepast op het christen-zijn, toegepast op het kennen van God, moet ieder kind van God dit tot uiting brengen. Als dit ontbreekt, er niet is, dan is de religie van zo iemand niet echt, misschien is die religie zelf wel verdacht. Dit element is zo belangrijk omdat het ook de essentie van liefde is, of dat nu is jegens God of jegens de mens of zelfs jegens jezelf. Zonder dit element zou het christen-zijn nooit kunnen bestaan. Zonder dit element zal het niet werken. Het zal een geruisloze dood sterven. Het zal niet werken. Als we ooit op de Vader en de Zoon willen gaan lijken, als we ooit onze verantwoordelijkheid als een heilig priesterschap willen gaan vervullen, dan moet het brengen van offers een voortdurend werkzaam element in ons leven zijn.

We gaan nu beginnen in dat vers, in Efeziërs 5, waar ik de vorige keer niet echt meer aan ben toegekomen. We komen daarbij weer op een stevige ondergrond en kunnen dat als springplank gebruiken.

Efeziërs 5:1-2 Weest dan navolgers Gods, als geliefde kinderen, 2 en wandelt in de liefde, zoals ook Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk.

Paulus zegt "Volg God", en hij bedoelt niet zomaar iemand die als leider Gods weg gaat. Hij bedoelt "Imiteer God". Volg de leider door God te imiteren. In deze context, na deze opening: "Wees dan navolgers Gods als geliefde kinderen [Wees een imitator van God als een geliefd kind van Hem], en wandelt in de liefde ...", verschijnt het woord offergave, met als voorbeeld wat Jezus Christus met Zijn leven deed. Wat Paulus hier in de breedste betekenis zegt, is dat we de offergaven van de Vader en de Zoon moeten imiteren en in het bijzonder de offergave van de Zoon.

Waarom? Omdat het brengen van offers hun leven typeert. Aan de ene kant brachten zij offers om dezelfde reden dat wij dat doen — dat is in algemene zin — met als doel Gods doel Zichzelf te reproduceren te verwezenlijken. Zij brengen dus offers opdat dat een succes mag worden. Wij doen dat ook. Maar als we meer in detail gaan, zien we dat de reden dat wij geroepen zijn tot het brengen van offers heel verschillend is van die van Hen, maar in algemene zin is die precies hetzelfde. Hier worden we aangespoord Hun voorbeeld te volgen en ons leven te leiden zoals Christus dat deed door Zichzelf als een offergave aan God te geven — een welriekende reuk. We zullen nooit zoals Zij worden, tenzij we Hun voorbeeld volgen — dit is het centrale punt van Hun karakter. De bereidheid offers te brengen, brengt dienen voort. Dat is de vrucht ervan.

Laten we nu 1 Petrus opslaan. We zijn nog steeds bezig met het leggen van het fundament, daarom zullen we redelijk snel door verscheidene schriftgedeelten gaan.

1 Petrus 1:18-20 wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die (u) van de vaderen overgeleverd is, 19 maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam. 20 Hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u.

In termen van tijd is dit de eerste aanduiding van het brengen van offers voor het succes van Gods doel. Met 'in termen van tijd' bedoel ik zo vroeg of zo ver als we maar kunnen terugkijken in Gods woord. Ik praat niet over waar het in de Schrift staat, maar in termen van tijd. Dit is de eerste aanduiding dat het brengen van offers voor het succes van Gods doel nodig is. Zij maakten dus gezamenlijk de plannen dat er offers nodig waren — het offer van het leven van één van hen als mens om uit dit anders onmogelijke dilemma te kunnen komen: de straf voor de zonde te betalen en toch te blijven leven, omdat het loon van de zonde de dood is. Iemand moest sterven op een manier dat de straf zou worden betaald, maar dat wij in staat zouden zijn verder te leven. Zij bepaalden dus in hun wijsheid dat Christus zou komen en dat offer zou zijn, als God, als mens. De straf zou dan zijn betaald, waarna degenen die God riep om aan Hem gelijk te worden, konden verder leven.

Laten we nu helemaal teruggaan naar het begin van de bijbel in Genesis 3:15, waar God zegt:

Genesis 3:15 En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen.

In termen van het praktisch uitwerken van dit plan, toen de aarde eenmaal was herschapen en de mens was geschapen, is dit de eerste openbaring aan de mens dat er een offer zou worden gebracht dat de greep van de zonde op ons leven zou doorbreken. Het kan zijn dat we nooit zouden inzien wat hier wordt bedoeld met: "Dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen", als we niet in staat zouden zijn naar informatie in andere delen van de bijbel te kijken om in te zien waarover hier wordt gesproken. Deze woorden impliceren het offer van Jezus Christus, waardoor Satan verslagen zou worden, waardoor de mens bevrijd zou worden van zonde, maar dat zou wel om zo te zeggen het vermorzelen van de hiel veroorzaken. Met andere woorden de schade van degene die het offer zou brengen zou tijdelijk zijn, maar desalniettemin zou het gebeuren.

Nu naar Genesis 4.

Genesis 4:3-5 Na verloop van tijd nu bracht Kaïn van de vruchten der aarde aan de HERE een offer; 4 ook Abel bracht er een van de eerstelingen zijner schapen, van hun vet; en de HERE sloeg acht op Abel en zijn offer, 5 maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht. Toen werd Kaïn zeer toornig en zijn gelaat betrok.

Hier hebben we het eerste voorbeeld in de bijbel van offeranden die echt aan de Schepper worden gebracht, die in verwachting vooruit zien naar wat dat offer zou volbrengen. God moet Adam en Eva, en ook Kaïn en Abel, wel hebben geïnstrueerd. Op zijn minst instrueerde Hij Adam en Eva die dit onderwijs hoogstwaarschijnlijk doorgaven aan Kaïn en Abel. Misschien instrueerde God hen ook wel rechtstreeks, omdat als Hij dat niet had gedaan, er geen basis zou zijn geweest voor Zijn ongenoegen over Kaïn; dan zou er ook geen basis zijn geweest voor Abels geloof waarmee God hem kon feliciteren en waarvoor Hij applaus kon geven, waarin God behagen kon scheppen, omdat hij geloofde wat God betreffende het brengen van offers had gezegd. Hebreeën 11 laat zien dat Abel geloof had, dat hij wel geloof moest hebben in het woord van God; daarom moet God al van het allereerste begin bezig zijn geweest de allereerste burgers van de planeet Aarde te instrueren over het brengen van offers. We behandelen hier een onderwerp, een handeling, een manier van leven die absoluut essentieel is voor het tot stand brengen van Gods doel. Is er geen offerande, dan wordt het doel ervan ook niet bereikt.

Door heel de bijbel heen zien we instructies en voorbeelden van offeranden uitgewerkt die ver uitgaan boven de noodzakelijke handeling van de dood van één persoon voor de zonden van velen. Deze instructies en voorbeelden worden uitgewerkt tot een niveau waarop het bijna noodzakelijk is dat ze het gehele leven van iemand volledig doortrekken. Het boek Genesis laat in het bijzonder de patriarchen Abraham, Isaak en Jakob vele malen zien in het brengen van offeranden aan God. Het meest opvallend is de offerande van Isaak, waarmee natuurlijk een beeld wordt gegeven van de Vader die Zijn eigen Zoon offert. Exodus geeft veel details over de tabernakel die de bevolen plaats was om offeranden te brengen. Blijf die gedachte vasthouden. Die is erg belangrijk. In de eerste hoofdstukken van Leviticus wordt heel gedetailleerd ingegaan op het brandoffer, het spijsoffer, het vredeoffer, het schuldoffer en het zondoffer. Het boek Numeri behandelt de offeranden die op de Heilige Dagen moeten worden gebracht, en ook die op alle andere dagen.

Maar als we de bijbel, boek na boek, verder doornemen zien we dat het brengen van offers voorbehouden is aan een bepaalde beroepsklasse, de priesters, het Aäronitische priesterschap, en dat de gewone man er niet echt bij betrokken is, behalve dan in het voorzien van het dier dat geofferd moet worden. Bij het brandoffer en het vredeoffer moest die persoon dan ook nog zelf het dier doden in het bijzijn van de priester. Hij voorzag in het offer, hij sneed het de keel door. Tot zover was de gemiddelde persoon betrokken bij een offerande, voor zover we dit tot nu toe uit de bijbel hebben kunnen opmaken. Maar na Deuteronomium begint het brengen van offeranden te veranderen in die zin dat we het offer zich zien gaan ontwikkelen in de richting van zijn nieuwtestamentische vorm.

Laten we nu naar 2 Samuël 24 gaan, waar een heel belangrijke gebeurtenis in Davids leven wordt beschreven. Dit heeft ook grote betekenis met betrekking tot het brengen van offers. Dit is één van die schriftgedeelten die iedereen uit zijn hoofd zou moeten kennen; het is er ook één die gemakkelijk te onthouden is, omdat het 2 Samuël 24:24 is.

2 Samuël 24:24 Maar de koning zeide tot Arauna: Neen, maar ik wil het in elk geval van u voor de volle prijs kopen, want de HERE, mijn God, wil ik geen brandoffers brengen, die mij niets kosten. Daarop kocht David de dorsvloer en de runderen voor vijftig sikkels zilver.

Een offer is geen offer tenzij het ons iets kost. Met andere woorden God begint ons al te waarschuwen dat het brengen van offers pijn doet. Bij het brengen van offers is er een weerstand die moet worden overwonnen, omdat als het u en mij iets gaat kosten er misschien minimaal het knagende gevoel is dat we dit niet zouden moeten doen, omdat als we dit doen we een bepaald iets niet langer zullen hebben, of het zal ons pijn doen dit te doen, of het zal ons tijd gaan kosten, of het zal ons geld gaan kosten; het zal ons altijd iets kosten. Hoeveel keer bent u van gedachten veranderd om iets te doen waarvan u wist dat het een goede daad zou zijn, maar dat u het uiteindelijk niet deed omdat het niet uitkwam of teveel kostte? Het brengen van offers heeft een prijs.

De context waarin dit staat is ook heel interessant, omdat er in dit hoofdstuk staat wat er gebeurde toen David Israël liet tellen. Er was niets verkeerd met het tellen van de bevolking. De reden waarom dit werd gedaan, dat was het probleem. Daarom had God iets tegen David, omdat David de bevolking liet tellen om te weten te komen hoeveel mannen hij kon laten aantreden voor zijn legers, zodat hij nog meer van de naties rondom kon veroveren. Joab wist dat en daarom spartelde Joab tegen. "David, je wilt die volkstelling om de verkeerde redenen."

Laat de Bijbel niet eerder zien dat God Israël liet tellen toen ze uit Egypte trokken en ook later nog eens in de woestijn? Er is niets mis met een volkstelling. De enige reden dat God tegen Davids volkstelling was, lag dus in het motief ervoor: hij wilde een leger op de been brengen om nog meer veroveringen te doen. God begon dus met zijn plaag en Hij vroeg David welke van de plagen hij wilde en David koos er één. Weet u welke les David hier moest leren en waarom hij het brengen van offers noemt? David moest leren dat God hem geen koning over Israël had gemaakt om oorlog te voeren — het was om herder te zijn over Gods volk, hen te hoeden, hun leider te zijn in vrede, harmonie en eenheid.

God liet David doen wat nodig was om een eenheid van Israël te maken, maar toen David verder ging met Israël dan God wilde qua grootte van het land, kapte God deze handelingen van David direct af. David erkende wat het probleem was en David moest zijn natuurlijk verlangen om een man van oorlog te zijn opgeven (opofferen) om werkelijk een man Gods te worden, in de meest volle betekenis van het woord, en een herder van het volk Israël. Toch liet God David niet de tempel bouwen, omdat er bloed aan zijn handen kleefde. David moest dus dat verlangen om ten oorlog te trekken en te vechten overwinnen en werkelijk iemand worden met een op eenheid gerichte geest, die Israël bijeen zou brengen om het soort natie te zijn dat God wilde dat ze waren.

We gaan steeds meer zien dat offeranden veel meer met leven vandoen hebben dan alleen maar ... De woorden alleen maar zijn waarschijnlijk niet juist ... maar om het punt af te maken ... dan alleen maar een voorstelling dat een Verlosser nodig was om voor onze zonden te betalen, omdat een offer geen werkelijke betekenis heeft zolang het geen deel uitmaakt van ons karakter. Het is niet alleen maar iets dat Christus doet. Het is iets dat ieder goddelijk wezen doet als een manier van leven.

David begreep iets dat heel veel onverantwoordelijke mensen vandaag de dag over het hoofd willen zien, in het licht van de overstelpende hoeveelheid onderwijs over genade, over hoe Christus het allemaal voor ons deed en dat de wet is afgeschaft. Dat is baarlijke nonsens! Als iemand een goede relatie met God wil hebben, is dat een kostbare zaak. Het is de duurste relatie die iemand ooit zal aangaan. Het kostte God reeds het leven van Zijn Zoon. Ieder van ons moet die les in zijn leven leren, maar God vraagt dit niet voor Zijn eigen voordeel. Hij is er niet op uit verering te krijgen of overmatige aandacht. Hij is niet laag bij de gronds, zodat Hij kruiperig en jammerend dienstbetoon verlangt. Hij wil dat het brengen van offers een hoofdbestanddeel uitmaakt van de relatie met Hem, omdat dat goed is voor ons; het is goed voor ons karakter, het is goed voor onze relatie met anderen.

Het brengen van offers bouwt op, het breekt niet af. Het brengen van offers creëert welvaart, vrede, samenwerking, eenheid. Het brengen van offers brengt nederigheid voort. Er is één ding dat door het brengen van offers wordt afgebroken. Dat kan allerlei positieve gevolgen hebben, omdat het onterechte aandacht voor het eigen ik afbreekt.

Ik zal u iets vertellen. Zij die niet weten wat religie is, of wat het doel ervan is, hebben als voornaamste zorg religie goedkoop en gemakkelijk te maken voor henzelf; zij hebben het meeste interesse in datgene dat hun de minste pijn doet en ik kan er nog aan toevoegen, het minste geld kost. Er is nooit iets waardevols bereikt zonder het brengen van offers.

Ik vraag me af of u er ooit op deze manier aan hebt gedacht — maar zelfs bepaalde vormen van kwaad vereisen heel wat offers om het te bereiken. Ik bedoel sommige schurken zijn echte genieën; ze offeren al hun tijd en inspanning en energie op om de perfecte roofoverval of de perfecte oplichting op touw te zetten. Ze breken zich de hersenen, en dag en nacht werken ze er onvermoeibaar aan verder. God zegt zelfs in de bijbel dat de zondaars de gehele nacht opblijven om een of ander kwaad doel te bereiken. Dat bedoelt Hij ermee. Zelfs kwaad wordt bereikt door het brengen van offers. Al die vaardigheden die we bewonderen in kunstenaars, in schrijvers, in wetenschappers, in atleten, in ambachtslieden, worden gewoonlijk bereikt omdat ze grote delen van hun leven hiertoe hebben opgeofferd, en ze behouden hun vaardigheden door hun discipline, wat het dan ook maar mag zijn.

Iedereen die ooit de meest intieme relatie van alle menselijk relaties heeft ervaren [het huwelijk] behoort door die ervaring te begrijpen dat een huwelijk tot een succes wordt gemaakt door een combinatie van vertrouwen geven, betrouwbaar en verantwoordelijk zijn en het brengen van offers om aan de gedane belofte trouw te blijven. De mensen kunnen wel zeggen dat liefde een huwelijk tot een succes maakt. Dat is in zekere zin juist, maar het is slechts een zeer algemene term om op adequate manier tot uitdrukking te brengen wat verantwoordelijk is voor het succes van een relatie. Daarnaast wordt liefde te vaak verward met passie. Maar het is het brengen van offers dat het huwelijk in stand houdt.

Niemand zal God leren kennen en Hem gelijk worden als hij zich er niet toe zet eraan te werken om het brengen van offers deel van zijn natuur te gaan laten uitmaken. Dit is niet iets dat zo maar bij toverslag gebeurt. Het is niet iets dat alleen maar gebeurt omdat we Jezus Christus accepteren. Het brengen van offers is een sleutelelement in onze zoektocht om als God te worden en Hem te leren kennen; het is niet iets dat gebeurt omdat we wensen dat het gebeurt. David begreep dat principe en daarom zei hij: Ik breng geen offer dat me niets kost.

Laten we nu naar Psalm 50 gaan. Ik weet niet hoe bekend u bent met die psalm, maar het is één van de meer ontnuchterende psalmen in de bijbel, en hij staat op een passende plaats, pal voor Psalm 51, de psalm van Davids berouw.

Psalm 50:4 Hij roept tot de hemel daarboven, en tot de aarde om zijn volk te richten.

Dat is wat die psalm zo ontnuchterend maakt. God roept Zijn volk bij elkaar om het te richten. Hij zegt:

Psalm 50:5a Vergadert Mij mijn gunstgenoten, ...

Dan maakt Hij het wel heel duidelijk, Hij zegt:

Psalm 50:5b ..., die met Mij het verbond sluiten met offers.

Er is dus geen twijfel aan wie Zijn heiligen (gunstgenoten) zijn, het zijn zij die een verbond met Hem hebben gesloten met offers.

In deze psalm begint het figuurlijke, of tenminste een deel van het figuurlijke aspect van het brengen van offers werkelijk naar voren te komen in het bijbelse onderwijs. De schrijver van deze psalm, blijkbaar Asaf, begreep het brengen van offers op dezelfde manier als David dat deed. Hij begreep de geestelijke implicaties die verbonden waren aan het feitelijke geven van het leven van een dier. Dit is zo ontnuchterend dat het commentaar van Tyndale bij vers 5 opmerkt: "De christen ..." Wie zijn de christenen? Christenen zijn zij die het Nieuwe Verbond met God hebben gesloten. Schijnbaar praten we in de context van Psalm 50 over mensen die het Oude Verbond met God hadden gesloten.

Gemeente, we moeten leven bij ieder woord van God. Psalm 50 is gericht aan u en mij, en we moeten begrijpen dat God Zijn nieuwtestamentische heiligen ten oordeel voor Hem doet verschijnen. Of we het destijds begrepen of niet, wij hebben een verbond met God gesloten met offers. Tyndale zegt dus: "De christen kan nadenken over de veeleisende consequenties van het genieten van een nog veel beter verbond."

We zullen niet de gehele psalm doornemen, maar God roept zijn mensen hier ter verantwoording voor hun huichelarij. Om er zeker van te zijn dat we begrijpen over wie Hij het heeft, moeten we eens letten op deze woorden 'met offers' — Die met Mij het verbond sluiten met offers. We moeten dit doen omdat wij vaak ten prooi vallen aan het misplaatste geloof dat alles tussen ons en God in orde is. Maar God zegt in vers 6:

Psalm 50:6 Daar verkondigt de hemel Zijn gerechtigheid, want God is rechter. sela

Hij sluit af met "sela", ofwel "Denk hier eens even over na." Dit impliceert al direct aan het begin dat God geen behagen heeft in de gerechtigheid van Zijn volk. Met andere woorden ze zijn niet zo rechtvaardig als ze zelf wel denken, en zij denken dat alles tussen hen en God koek en ei is. Het boek Prediker spreekt hier enkele keren over, over mensen die, omdat de dingen zo lekker en gladjes verlopen, denken dat daarom alles koek en ei is. God wil dat Zijn mensen weten dat Hij, als soeverein Heerser over hemel en aarde, datgene dat niet naar volle tevredenheid aan Zijn eisen voldoet, niet zal tolereren. Hij noemt in het bijzonder, Hij brengt aan het begin van Zijn aanklacht, het brengen van offers onder de aandacht.

Het is erg eenvoudig om overijld tot de conclusie te komen dat het maken van een verbond met offers duidt op het offer van Jezus Christus. Dat offer maakt het verbond met God voor ons mogelijk, en dat is dus deels een juiste conclusie. Maar laat me hier nog iets aan mogen toevoegen. Het Keil-Delitzsch Commentaar zegt dat het deelwoord dat in het Hebreeuws in deze zin wordt gebruikt, vereist dat offer wordt begrepen als iets dat voortdurend plaatsvindt. Het is een onophoudelijk voortdurend iets. Met andere woorden als het offer eenmaal begint, gaat het offer door. We kunnen er niet naar kijken als iets dat in het verleden plaatsvond, maar het moet bekeken worden als iets dat in het verleden begon en zonder onderbreking doorloopt tot in het heden.

Dat is me nogal wat! Dat plaatst deze psalm in een heel ander daglicht. Het is dus heel goed te begrijpen dat Tyndale zegt: "Het is goed voor de christenen om dit in het licht te zien van het feit dat zij een beter verbond met God hebben gemaakt." Zelfs op die manier kunnen we het op twee manieren uitleggen. Dat is dat de christen voortdurend terugkijkt op het offer van Jezus Christus; er is de mogelijkheid dat dit juist is, omdat bijvoorbeeld in 1 Johannes 1 staat dat Christus het offer is voor al onze zonden en als we voor Hem komen, zullen we vergeving ontvangen — als we die zonden belijden. Dus in deze zin wordt het offer van Jezus Christus dagelijks voor ons vernieuwd. Dat is één aspect ervan.

Maar de tweede uitleg is dat degenen die ter verantwoording worden geroepen — de heiligen — degenen zijn die moeten leren van het oorspronkelijke offer en dat principe moeten uitdragen in hun leven en daarin dus offers brengen om de relatie die door het verbond tot stand kwam in stand te houden. Ik weet dat dit de juiste uitleg is, omdat dit het principe is waardoor Paulus werd geïnspireerd te zeggen: "Weest dan navolgers van Christus" en offer uw leven op zoals Hij deed.

Nu wil ik niet zeggen dat dit de juiste verklaring is en de andere onjuist; ik denk dat ze beide juist zijn. Ze zijn beide van toepassing. Praktisch dagelijks moeten we in het besef van onze zonden voor God verschijnen, die zonden dienen we voor Hem te belijden en daarvoor dienen we vergeving te ontvangen. Maar aan de andere kant verlangt God ook van ons dat we op een dagelijkse basis het principe van het brengen van offers in ons leven gestalte geven, en net als Christus, we volgen Zijn voorbeeld, leggen we ons leven af.

Ik wil hier nog iets bij betrekken. Dat komt uit de vorige preek die ik gaf, maar het is heel belangrijk om dat te begrijpen. Zei Petrus niet in 1 Petrus 2:5 dat we een koninklijk priesterschap zijn? Zeg me eens wat priesters doen? Priesters brengen offers. Voordat we nu weggaan bij deze psalm wil ik nog even aandacht schenken aan de verzen 22 en 23, gewoon om te laten zien hoe ontnuchterend ze zijn.

Psalm 50:22a Verstaat dit toch, gij, die God vergeet, ...

Vergeet Gods volk God? Niet geheel, denk ik. Maar aan de andere kant is het heel waarschijnlijk dat ze Hem veronachtzamen, daarbij kunnen ze heel dicht bij vergeten komen.

Psalm 50:22-23 Verstaat dit toch, gij, die God vergeet, opdat Ik niet verscheure [jullie mensen, die niet de juiste offers brengen, geroepen tot een koninkrijk van priesters, een koninklijk priesterschap], zonder dat iemand redt. 23 Wie lof offert, eert Mij, en baant de weg, dat Ik hem Gods heil doe zien.

Het zal heel wat kosten om die huichelarij te overwinnen, om dat gedrag correct te krijgen. Onthoudt de volgende twee punten: 1) wie lof offert en 2) baant de weg (brengt zijn gedrag op orde), omdat ze iets verder in deze preek belangrijk worden. We zullen dan een verband gaan zien tussen dit vers en het Nieuwe Testament.

Laten we nu naar het boek Maleachi gaan, hoofdstuk 1 [we komen nu erg dicht bij het Nieuwe Testament] en beginnen te lezen in vers 6.

Maleachi 1:6-14 Een zoon eert zijn vader en een knecht zijn heer. Indien Ik nu een vader ben, waar is de eerbied voor Mij? en indien Ik een heer ben, waar is de vrees voor Mij? zegt de HERE der heerscharen tot u, o priesters, die mijn naam veracht. En dan zegt gij: Waarmee verachten wij uw naam? 7 Gij brengt minderwaardige offerspijze op mijn altaar. En dan zegt gij: Waarmee hebben wij U minderwaardig behandeld? Doordat gij zegt: Des HEREN tafel, zij is verachtelijk. 8 Want, wanneer gij een blind dier ten offer brengt, is dat niet erg? Wanneer gij een kreupel of ziek dier brengt, is dat niet erg? Bied dat eens uw landvoogd aan; zal hij welgevallen aan u hebben of u goedgunstig gezind zijn? zegt de HERE der heerscharen. 9 Welnu, tracht maar God te vermurwen, dat Hij ons genadig zij! Uwerzijds is zo gehandeld; zal Hij dan iemand van u goedgunstig gezind zijn? zegt de HERE der heerscharen. 10 Was er maar iemand onder u, die de deuren sloot, opdat gij niet tevergeefs mijn altaar zoudt ontsteken! Ik heb geen welgevallen aan u, zegt de HERE der heerscharen, en in een offer van uw hand schep Ik geen behagen. 11 Want van waar de zon opkomt tot waar zij ondergaat, is mijn naam groot onder de volken, allerwege wordt mijn naam reukwerk gebracht en een rein spijsoffer, want groot is mijn naam onder de volken, zegt de HERE der heerscharen. 12 Maar gij ontheiligt hem door te zeggen: De tafel des HEREN, zij is minderwaardig, en wat zij oplevert, haar spijs, is verachtelijk. 13 En dan zegt gij: Zie, wat is het een moeite! Gij haalt er de neus voor op, zegt de HERE der heerscharen; gij brengt het geroofde, het kreupele en het zieke. Als gij dat offer brengt, zou Ik het uit uw hand met welgevallen aannemen? zegt de HERE. 14 Vervloekt is ook de bedrieger, die in zijn kudde een mannelijk dier heeft en die dat wel belooft, maar de HERE toch een ondeugdelijk dier ten offer brengt! Want een groot Koning ben Ik, zegt de HERE der heerscharen, en mijn naam is geducht onder de volken.

Het boek Maleachi zou in deze tijd van bijzonder belang voor ons moeten zijn, omdat de beste geleerden ons kunnen zeggen dat die gebeurtenissen niet lang na, misschien zelfs wel tijdens, het leven van Nehemia, Haggai en Zacharia plaats vonden. Laat me even het toneel schilderen. De Joden gingen, nadat ze door Nebukadnessar waren verslagen, in ballingschap naar Babel. Zeventig jaar later keerde een kleine groep terug naar Jeruzalem om zich daar weer te vestigen en onder Ezra en Nehemia de tempel en de muur rondom Jeruzalem te herbouwen.

Ze begonnen dus de tempel te herbouwen. Geleerden geloven dat dat ongeveer in 537 voor Christus was. Bedenk dat de tempel een type is van de kerk. Na een aantal jaren waarin wel wat gewerkt werd, stopten ze ermee en richtten ze hun aandacht op het bouwen van hun eigen huizen. Zo'n vijftien tot zeventien jaar later, jaren waarin ze geen aandacht besteedden aan de toestand van de tempel, zond God Haggai en daarna Zacharia. Hij deed dit om de geest van Zerubbabel en Jozua de hogepriester op te wekken, en om het volk tot bekering te brengen van hun gebrek aan aandacht en hun aandacht weer te richten op het herstel van de tempel. De inspanningen van Haggai en Zacharia werden met succes bekroond. Het volk bekeerde zich en ze spanden zich dus in om de tempel te herbouwen. Maar praktisch direct nadat de tempel was herbouwd, vervielen ze weer stapje voor stapje in een onachtzame, zelfgerichte houding jegens God. Toen werd Maleachi gezonden. Deze keer lag een groot deel van het probleem bij de priesters en alweer in het uitvoeren van hun verantwoordelijkheden. Hun plichten, daar draaide het om.

Maar voor we in ons denken met de vinger gaan wijzen naar de dienaren in de Worldwide Church of God en andere verwante organisaties, geloof ik dat het beter is dat we naar onszelf gaan kijken, omdat toen we zelf nog in die organisatie waren, ook wij geroepen waren een koninklijk priesterschap te zijn. In Gods ogen waren ook wij, wij allemaal, betrokken bij die verantwoordelijkheid, in het bijzonder in relatie met profetieën als deze, omdat profetieën als deze alleen maar betekenis hebben als ze persoonlijk en individueel worden toegepast. Ze zijn van toepassing op het priesterschap van de nieuwtestamentische kerk net zoals ze van toepassing waren op het priesterschap van de oudtestamentische kerk.

De toon wordt gezet in vers 6, waar Hij zegt:

Maleachi 1:6a Een zoon eert zijn vader en een knecht zijn heer.

Laten we nu 1 Corinthiërs 7:22 lezen.

1 Corinthiërs 7:22 Want de slaaf [dat zijn wij, u en ik], die in de Here geroepen werd, is een vrijgelatene des Heren; evenzo is hij, die als vrije geroepen werd, een slaaf van Christus.

Het doet er niet toe of we als slaaf zijn geroepen — we zijn de slaaf van Christus; of dat we als vrije werden geroepen — ook dan zijn we de slaaf van Christus. Iedereen die tot het werk van God wordt geroepen is de slaaf van Christus. Dat zou eenvoudig te begrijpen moeten zijn.

In Maleachi 1:6 wordt de priester uitgebeeld als slaaf. Maar bedenk dit hierbij. Wij [u en ik] zijn niet alleen slaaf, we zijn ook zonen, omdat we door God zijn verwekt en zijn geroepen een koninklijk priesterschap te zijn. Het boek Maleachi is gericht tot de nieuwtestamentische kerk en opgeschreven in hun tijd, omdat het van toepassing was op een houding die van tijd tot tijd in Gods volk moet worden aangepakt. Wij zijn dus de zonen van God, geroepen tot een koninklijk priesterschap, om geestelijke offers te brengen [1 Petrus 2:5]. Als zonen dienen we Hem eer te geven, dat betekent dat we ons leven moeten leiden op een manier die Hem verheerlijkt door Hem te laten zien dat we Hem vereren. Eer bewijzen betekent een grote waarde hechten aan, en in dit geval de hoogste waarde in het leven. Als slaven moeten we Hem eren, Hem respecteren, in ons leven response geven en altijd onze wil in alles ondergeschikt maken aan de Zijne. Maleachi 1:6-14 is in alle opzichten van toepassing op het nieuwtestamentische priesterschap — op beide manieren, als zonen van God en als een koninklijk priesterschap.

Let hier nu eens op: Aan de Levieten was de verantwoordelijkheid gegeven om te zorgen voor de tabernakel; dat was een religieus middel in Gods hand en het centrum van religieus onderwijs voor Gods volk. Zij stonden tussen het volk en God, zij overbrugden de kloof. De Levieten waren bijna altijd de kleinste stam van de dertien. Bovendien was het alleen maar de familie van Aäron, binnen Levi, die in het priesterambt kon functioneren — een heel, heel klein percentage van de totale bevolking van Israël, die het privilege hebben om ten behoeve van God te handelen voor het volk.

Hier gaan we een andere parallel zien die zich gaat ontwikkelen. Op de vele miljarden mensen op aarde, is alleen ons het privilege gegeven om zonen van God te zijn en een koninklijk priesterschap in opleiding, om ten behoeve van God voor de mensen te handelen. Aan wie veel is gegeven, van hem wordt veel verlangd, en God zal geen halfbakken stappen van Zijn volk accepteren. Gaat dit een beetje op Psalm 50 lijken? De zonden kunnen dan wat anders zijn dan huichelarij, namelijk het maar op zijn beloop laten en er niet echt bij betrokken zijn, maar toch is het iets dat aan ons is gericht. Wij verkeren in een heel bevoorrechte positie.

Nu we toch in 1 Corinthiërs zijn, laten we daar nog enkele verzen lezen:

1 Corinthiërs 12:1, 4, 6, 8, 11 Ten aanzien van de uitingen des geestes, broeders, wil ik u niet onkundig laten. ... 4 Er is verscheidenheid in genadegaven, maar het is dezelfde Geest; ... 6 en er is verscheidenheid in werkingen, maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt. ... 8 Want aan de een wordt door de Geest gegeven met wijsheid te spreken, en aan de ander met kennis te spreken krachtens dezelfde Geest; ... 11 Doch dit alles werkt één en dezelfde Geest, die een ieder in het bijzonder toedeelt, gelijk Hij [God] wil.

Als God met iemand werkt en wil dat iemand een verantwoordelijkheid jegens Hem uitoefent, dan zegt Paulus hier in 1 Corinthiërs 12 dat God altijd de kracht daartoe geeft en de gaven die nodig zijn om die verantwoordelijkheid uit te oefenen. We hebben geen excuus, dat is de boodschap die ik overbreng. We hebben geen excuus dat we onze verantwoordelijkheden om geestelijke offers voor God te brengen, niet naar ons beste kunnen uitvoeren.

Het is niet echt waarschijnlijk dat de priesters in Maleachi 1 door redeneren tot de weloverwogen conclusie kwamen dat het dienen van God verachtelijk was, of dat hun bevoorrechte positie als onderdeel van het priesterschap iets was dat verachtelijk was. Het is interessant dat in vers 12 het woordje "zeggen" in het Hebreeuws vaak betekent "tegen jezelf zeggen". Ze liepen niet rond om tegen de mensen te zeggen dat God verachtelijk is, of dat Gods tafel verachtelijk is en saai; maar wat er wel gebeurde was, dat de manier waarop ze met hun verantwoordelijkheden omgingen aan God liet zien dat ze die, diep in hun binnenste, beschouwden als tweederangs verantwoordelijkheden, zaken van het tweede plan die geen speciale aandacht nodig hadden. Met andere woorden ze waren onzorgvuldig in wat ze deden. Begrijpen we waar Maleachi het over heeft?

Laten we Hebreeën 2 opslaan. Dit gebeurt keer op keer. Dit maakt deel uit van het leven en we moeten erop bedacht zijn. Zo nu en dan moeten we eens stilstaan bij ons leven om te overwegen wat nu precies alle problemen in ons leven veroorzaakt. Misschien niet allemaal. Dat gaat te ver, maar heel veel van de problemen in ons leven.

Hebreeën 2:1a Daarom moeten wij te meer aandacht schenken aan ...

Schonken de mensen in Maleachi 1 werkelijk aandacht aan hun verantwoordelijkheden? Nee. Dat was wat er verkeerd was.

Hebreeën 2:1-3 Daarom moeten wij te meer aandacht schenken aan hetgeen wij gehoord hebben, opdat wij niet afdrijven. 2 Want indien het woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoorzaamheid rechtmatige vergelding heeft ontvangen, 3 hoe zullen wij dan ontkomen, indien wij geen ernst maken met zulk een heil, dat allereerst verkondigd is door de Here, en door hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze ons is overgeleverd,

Dat deden die priesters. In hun houding waren ze onachtzaam in (maakten ze geen ernst met) de uitvoering van hun verantwoordelijkheden met het enthousiasme, met het vuur, met het begrip dat ze behoorden te hebben. God zei dan ook tot hen: Jullie vinden Mij verachtelijk. Jullie vinden Mij minderwaardig. Vandaag de dag hebben we er een andere naam voor en die is te vinden in:

Openbaring 3:15a, 16b Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. ... 16 ..., zal Ik u uit mijn mond spuwen.

Is dat wat er gebeurde? U weet wel, dat als we iets met kracht uit de mond spuwen het in alle richtingen vliegt. Dat is wat er is gebeurd met de leden van de kerk van God. We zijn in alle richtingen weggevlogen, omdat wij — niet alleen maar de Tkaches — het was u en het was ik — het was het gehele lichaam dat leed aan Laodiceanisme, en we waren zo verachtelijk in Gods ogen dat er geen enkele reden was om ons bij elkaar te houden, en daarom spuwde Hij ons uit, hopende dat er nog genoeg begrip in ons was overgebleven dat we in de bijbel zouden herkennen hoe we hadden gehandeld en ons zouden bekeren.

We handelden net als het priesterschap in Maleachi 1. Waar waren onze offers, gemeente? Stegen onze gebeden op tot God toen we de kerk uiteen zagen vallen? Ik kan u nu zeggen dat ik de kerk zag gaan uiteenvallen in de zeventiger jaren, en ik zag het alleen maar omdat Herbert W. Armstrong het mij zei. Niet mij persoonlijk. Hij zei het in een preek. Hij wist dat de kerk uiteenviel. Geestelijk, bedoel ik. Daarom zei hij tegen de heer Tkach: "Maak de kerk gereed." Hij zei niet erop uit te gaan en het evangelie te verkondigen. Hij zei: "Maak de kerk gereed."

Gemeente, we zullen nooit weer verenigd worden totdat we gaan begrijpen dat ik het probleem veroorzaakte, u het probleem veroorzaakte, en ermee ophouden met de beschuldigende vinger naar de Tkaches te wijzen. Ja, zij werden gebruikt en zij hadden hun problemen evenals de anderen; maar wij moeten naar onszelf kijken. Wij waren het probleem. Ik hoorde de heer Armstrong bij tenminste twee gelegenheden zeggen dat hij in 1969 voor het eerst Laodiceanisme in de kerk waarnam. Hij was er zich van bewust. Zodra hij niet langer aanwezig was en daarmee de verenigende kracht die hij uitoefende — omdat we hem respecteerden — viel de zaak uiteen. We komen niet weer bij elkaar totdat iemand zoals hij door God wordt geroepen en aangesteld en we dit herkennen en ons aan die persoon onderwerpen — wie dat dan ook maar mag zijn. We moeten dus nadenken over ons aandeel in wat er gaande is, omdat wij onachtzaam zijn geweest. Daarom zegt hij dat we ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt zijn.

We weten allemaal wel dat kleding een type is van gerechtigheid. God zegt in Psalm 50 dat Hij Zijn gerechtigheid zal verkondigen. En Hij verklaart dat zij die met Hem een verbond met offers hebben gemaakt, huichelaars zijn. Wij waren dat ook in enigerlei vorm. De schuld ligt niet geheel bij één persoon; ook was niet iedereen, geloof het of niet, Laodiceeïsch, maar het was beslist de overheersende houding binnen de kerk. Ik denk dat deze correctie op ons allemaal van toepassing is en dat we allemaal eraan moeten beginnen om te veranderen en weer teruggaan naar het brengen van die offers die God van Zijn volk verlangt — het type offers dat een nieuwtestamentisch christen moet brengen ten behoeve van God. God heeft dit uiteenvallen toegelaten om ons wakker te schudden uit onze jammerlijke conditie. Mijn aanbeveling nu is hou vol, maar niet alleen hou vol, maar zorg ook dat uw relatie met uw Schepper weer in orde komt.

Het brengen van offers gaat altijd gepaard met een bepaalde mate van zelfverloochening, anders is het geen offer. Het betekent onszelf iets ontzeggen dat we anders graag zouden willen hebben of doen. Het is een handeling om iets waar we waarde aan hechten op te geven voor een zaak of iemand die we hoger aanslaan of meer waarde aan hechten. Er is ook altijd een bepaalde mate van vrees, van bezorgdheid om jezelf, bij betrokken en dat kan soms zo zwaar wegen dat we ervoor terugschrikken. Maar gemeente, dat moet worden overwonnen!

Voor u die hier in Anaheim Huston Hill's korte preek hoorden, was dát nu precies zijn onderwerp. Hij gebruikte de algemene term karakter. Maar om deze vrees voor het brengen van offers te overwinnen, is moed nodig en zelfverloochening. Tijdens dit proces wordt karakter gevormd. Daarom moet het brengen van offers deel uitmaken van het leven van iedere christen. Geen offer — zwak karakter. Geen offer — we zijn niet als God. Hij ging zover als iemand maar kan gaan door de Ene, de Enige, op te geven met wie Hij op hetzelfde niveau een relatie had. Verder kun je niet gaan. Abraham liet dit op menselijk niveau zien, evenals Jezus Christus.

Misschien herinnert u zich dat ik in de vorige preek vier algemene gebieden voor offers noemde. Vier gebieden waarop God offers van elk van Zijn zonen verlangde. De meest bekende is Romeinen 12:1-2 — dat we een levend offer moeten zijn. Dat is iets dat elke dag gebeurt. We kunnen daar niet voor weglopen, omdat overwinnen iets is dat elke dag moet gebeuren, en op dit gebied hebben we onze last het meest te dragen.

Het tweede gebied werd genoemd in Hebreeën 13:15 — het brengen van lofoffers. Weet u waarom God wil dat we Hem loven? Dit is niet iets dat opeens zo maar op tafel wordt gelegd. Hij bedoelt een weloverwogen lofoffer. Hij bedoelt het soort lofoffer waarin we alles goed hebben doordacht, en dat we Zijn hand zien in alles wat er gaande is. Hij wil dat we dit doen omdat het ons denken afleidt van onszelf en ons helpt in het brengen van de andere offers die moeten worden gebracht.

Het derde gebied was het offer van dienen. Dit wordt genoemd in Hebreeën 13:16, direct na het lofoffer. We kunnen een verband leggen met Psalm 50:22-23, waar Hij lof noemt en degene die zijn gedrag op orde brengt. Dat is de persoon naar wie Hij omkijkt. Jezus zei: "Geen mens heeft groter liefde dan dat hij zijn leven aflegt voor zijn vriend" — en Hij bedoelde op dagelijkse basis. Zuivere en onbevlekte godsdienst is omzien naar wezen en weduwen in hun druk — hen dienen. Wat zegt Hij in Mattheüs 25, als Hij de schapen van de bokken scheidt? Wat deden zij die de schapen worden genoemd? Zij gaven Hem een glas water, zij gaven Hem te eten, zij bezochten Hem in de gevangenis, zij besteedden hun tijd en energie en inspanning in het dienen van de broeders in hun nood. In 1 Johannes 3:16-18 maakt Johannes ook een opmerking in deze richting.

Tot slot, het vierde gebied was het offeren van het leven in martelaarschap. Dat is iets wat wij misschien niet hebben te ondergaan. Ik hoop dat niemand van ons dat ooit zal moeten doen. Maar aan de andere kant is het iets waar we voor kunnen komen te staan.

Laten we deze preek nu afsluiten met de brief aan de Filippenzen, ten eerste:

Filippenzen 2:17 Maar ook indien ik geplengd word bij de offerande en de eredienst van uw geloof, verblijd ik mij, en ik verblijd mij met u allen.

Laat me dat voor u parafraseren. Paulus zegt: Ja, ook al sterf ik waarschijnlijk de marteldood ten gunste van de eredienst met offers voortgebracht door uw geloof, ik verblijd me en ik verblijd me met u allen.

We hoorden vorige week in de preek van Richard heel wat over dit onderwerp, maar wat ik daaruit wil benadrukken is dat Paulus erkende, dat als we naar gerechtigheid streven, als we streven naar het uitvoeren van onze verantwoordelijkheden in het brengen van offers aan God met vurige ijver, met enthousiasme, met het verlangen Hem te behagen, met moed, met geloof — dat we dan hoogstwaarschijnlijk vervolging over ons zullen afroepen, misschien zelfs de marteldood.

Nu naar Filippenzen 1. We eindigen dan met hetzelfde vers als Richard vorige week, waarbij we bedenken dat deze preek gaat over het deelhebben aan het lijden van Christus. Dat is een noodzakelijk aspect van ons leven, omdat we daarin de praktische ervaring opdoen als Christus te zijn. Christus leed omwille van gerechtigheid. Hij leed omdat Hij rechtvaardig was en de wereld dat niet aanstond. Natuurlijk leed Hij ook omwille van de zonde — onze zonde; maar het lijden dat Hij onderging zou nooit hebben plaatsgevonden als wij rechtvaardig zouden zijn geweest.

Filippenzen 1:29 Want aan u is de genade verleend, voor Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden,

Paulus wilde dus deelhebben aan het lijden van Christus en hij kreeg daar deel aan. Misschien was hij wel de grootste mens die ooit na Christus heeft geleefd.

Gemeente, het brengen van offers werkt verstikkend. Ik mag zelfs zover gaan om te zeggen dat het de menselijke natuur doodt. Het offer van Christus geeft ons toegang tot de Vader en tot Zijn Heilige Geest. Daardoor verkrijgen we de kracht en de gaven om te overwinnen. Maar het kost ons toch nog offers om ze te gebruiken, om het vlees te ontzeggen waarop het aanspraak meent te kunnen maken. Als de menselijke natuur zijn genoegens worden ontzegd, dan gaat deze lijden en sterft; maar het is dat lijden dat ons met vrees de pas doet inhouden. Denk daar maar eens over na.

Evelyn bracht me dit gisteren onder de aandacht en ik denk dat dat een scherp inzicht is. Het brengen van offers is inderdaad pijnlijk en soms een angstaanjagend iets; maar God verlangt nooit van ons dat we iets opofferen dat goed voor ons is.

De pijn van het brengen van offers komt voort uit de menselijke natuur die schreeuwt om zijn genoegens; daarvan moeten we zien af te komen. Dat geeft ons een idee hoe diep dat verlangen om ons zelf te dienen met ons verweven is. Dat brengt die vrees voort. Maar de menselijke natuur zal niet sterven tenzij hij geen voedsel meer krijgt. Als er dus iets is dat we van deze preek kunnen leren is het dit, plus het feit dat dit het is dat ons God doet kennen. Jezus werd perfect, volmaakt gemaakt door lijden; wij worden dat ook, als we om dezelfde redenen lijden als Hij. Dat is onze verantwoordelijkheid als priester, er voor te zorgen er zeker van te zijn dat dit de reden is dat we deze offers aan God brengen.