SABBATH

God's Gift to Us

Sermon: De Vader-Zoon relatie (Deel 5)

#735NL

Given 27-Aug-05

description: John Ritenbaugh herhaalt in dit vijfde deel van de serie over de Vader-Zoon relatie dat al is Jezus Christus niet de absolute God, Hij desondanks het complement van de Vader is. Christus onderscheidde Zichzelf duidelijk van de Vader toen Hij zei: "De Vader is meer dan Ik", "De Vader heeft Mij gezonden" en "Als u Mij hebt gezien, hebt u de Vader gezien." Zowel Johannes de Doper als Jezus werden "goddelijk" genoemd, maar Jezus Christus had eerder bestaan als de God van het Oude Testament, die gezonden werd door de onzichtbare God. Evenals Jezus Zich in alles aan de Vader onderwierp, moeten wij dat door Jezus Christus ook doen door Zijn leven en gedrag na te bootsen. Zowel Jezus Christus als de Vader zijn uniek in het universum. Degene aan wie Jezus Zich onderwierp, is de bron van alles en heeft aan geen meerdere rekenschap af te leggen, terwijl Christus de Vader boven Zich heeft staan.


transcript:

In deel 4 van deze serie hebben we het over belangrijke punten gehad in de uitleg van de relatie tussen de Vader en de Zoon. Ik denk dat u zich nog wel zult herinneren dat deze serie begon als onderwijs dat liet zien dat er geen drieëenheid kan bestaan. De serie is iets van dat oorspronkelijke doel afgeweken, maar niet helemaal, omdat ik daar naar terugga. De reden dat ik ernaar terugga, is omdat al deze informatie betreffende de relatie tussen de Vader en de Zoon in feite één van de sterkste bewijzen is dat er niet zoiets als een derde lid, de Heilige Geest genaamd, van de Godheid bestaat.

Ik liet u enkele heel duidelijke schriftgedeelten zien die aantonen dat de Zoon desondanks, al is Hij van de goddelijke soort, zowel vóór als na Zijn opstanding een God heeft, en dat die God degene is die Hij Zijn Vader noemde. Wat later in deze preek zullen we dat schriftgedeelte opslaan, maar ik wil u nu Mattheüs 27:46 noemen. Daar riep Hij als de eniggeboren Zoon aan het kruis: "Mijn God, Mijn God, waarom hebt u Mij verlaten?" Dat laat duidelijk zien dat Hij een God had.

Bedenk dat één van Zijn titels de naam Immanuël was. Hij was God met ons. In Johannes 20:17, na Zijn opstanding, zei Hij tegen Maria van Magdala dat Hij naar "Mijn God en uw God" moest gaan. Met andere woorden Hij en Maria hadden precies dezelfde God. Verder zagen we in die preek in 1 Corinthiërs 11:3 dat God het Hoofd is van Christus.

Al deze schriftgedeelten zetten de Vader duidelijk apart van de Zoon. Zelfs al zijn beiden van dezelfde goddelijke soort, toch zijn ze geen gelijkwaardige Wezens zoals de leer der drieëenheid beweert.

Daarnaast toonde Paulus in Efeziërs 1:15-23 aan, maakte het heel duidelijk, dat we vandoen hebben met twee verschillende persoonlijkheden waarin de Ene "de God en Vader van onze Here Jezus Christus" wordt genoemd. Nog iets verder zegt Paulus dat Hij (de Vader) Jezus Christus voor de kerk tot het Hoofd van alle dingen aanstelde. Het principe dat we hier zien is dat de meerdere de mindere in die positie aanstelt; daarom laat dat ook zien dat er geen sprake is van gelijkwaardigheid voor wat betreft die autoriteit.

Ik wil dat u begrijpt dat niets van dit alles Christus op enigerlei manier omlaag haalt, omdat de Schrift duidelijk laat zien dat Zijn heerlijkheid — datgene wat Hem eer en lof brengt—ligt in Zijn absolute onderwerping aan de Vader. Daarin ligt een belangrijke les voor ons, namelijk dat, aangezien wij naar het beeld van de Zoon worden geschapen, onze gehele verantwoordelijkheid erin ligt dezelfde weg te gaan. Vergeet dat alstublieft niet, omdat dit het hoofdonderwerp van deze preek wordt. De weg die Christus volgde, is de weg die wij dienen te volgen.

Tijdens die vorige preek kwamen we tot de conclusie dat het nodig is dat we ons begrip van het woord "Godheid" herdefiniëren. Tegen het einde van die preek onderzochten we de verkeerde vertaling [in de King James Version] van het woord "Godheid". Ik las u de definitie van "Godheid" voor uit Webster's Ninth New Collegiate Dictionary. Daar stond dat het naar de drieëenheid verwijst. Toen God Lucas inspireerde het boek Handelingen te schrijven, had Hij zoiets niet in gedachten. Het Griekse woord dat in Handelingen 17:29 met "godheid" is vertaald, wordt door moderne vertalingen vertaald met "goddelijke natuur" of "God". Elk van die vertalingen is juist. Niet "godheid", maar "goddelijke natuur" of "God".

Aan het slot van de preek besteedden we nog tijd aan Colossenzen 2:9, waar het woord "godheid" ook voorkomt. De heer Armstrong maakte een duidelijk onderscheid. Hij noemde de Vader "de allerhoogste God". Dat is hetzelfde als "absolute God". Jezus Christus is, al is Hij niet de allerhoogste God, toch het volmaakte Complement van de absolute God of de allerhoogste God. In die vorm openbaart Hij de Vader aan ons. Bedenk dat ik dat woord "complement" voor u uitspelde. Het is het woord complement met een letter "e" in het midden, niet met een letter "i". Complement duidt op iets dat aanvult, iets dat volledig maakt, of iets dat volkomen maakt. Pas dit toe op Christus. Bedenk dat ik zei: "Die hoed complementeert uw jurk." Die hoed maakt het af en maakt daardoor het geheel beter.

De synoniemen voor complement zijn woorden zoals harmonisatie, bijbehorend deel of tegenhanger. Laten we dat in Colossenzen 2:9 inbrengen. Laten we een aantal van de dingen die Jezus volgens de bijbel is, op een rijtje zetten. De Vader heeft besloten Zichzelf middels een beeld bekend te maken. Bedenk dat Paulus zei dat Jezus Christus het beeld van God is. Johannes noemt Hem "het Woord van God". Paulus zegt dat Hij een Middelaar is tussen God en mens. We hebben het over één persoon—Christus, of een Complement. Christus vervult al deze functies perfect. Dus woont het gehele complement, het gehele bijbehorend deel of de gehele tegenhanger van de Vader volledig in Christus.

Dit leidt tot een onontkoombare, logische en ware conclusie. De Christus, die letterlijk gezien en gehoord kon worden, kan niet het complement van Zichzelf zijn, wat Hij zou zijn als de leer der drieëenheid waar was. Maar Christus was niet voornamelijk bezig om Zichzelf te openbaren. Hij trad op voor de Vader. Hij is een geheel ander Wezen, dat desondanks aanvult, compleet maakt en de openbaring van de Vader volledig maakt. Hij voerde die verantwoordelijkheid zo goed uit dat Hij voor het menselijke oog overkwam als de absolute God.

De bijbel—het geschreven woord van God—legt uit dat Christus Zichzelf op veel manieren duidelijk van de absolute God onderscheidt. Dat wordt het gemakkelijkst begrepen uit uitspraken van Hem zoals: "De Vader is groter dan Ik." Hij zei: "We zijn niet gelijkwaardig." Al zijn ze ook van dezelfde soort, toch is de Vader groter dan de Zoon. Dat is zo duidelijk. Dat onderscheidt Hem onmiddellijk van Hem die groter is dan Hij.

Een tweede uitspraak die Hij deed om Zich van de Vader te onderscheiden was, dat de Vader Hem zond. Dat is ook een uitspraak die eenvoudig te begrijpen is. Met andere woorden een geheel ander Wezen zond Hem uit om Zijn taak uit te voeren.

Een derde is dat "Als u Mij hebt gezien, hebt u de Vader gezien." Het is totaal onmogelijk tezelfdertijd zowel Vader als Zoon te zijn. Ze zijn twee afzonderlijke Wezens, niet twee delen van een gelijkwaardige drie-in-één formatie. Maar Jezus is het perfecte Complement van de absolute God. Hij maakt het plaatje dat de Vader wil laten zien om Zich aan de mens voor te stellen, compleet. Een andere manier waarop we dit op menselijke manier kunnen brengen, is dat Hij sprekend op de Vader lijkt. Dit leidt tot een andere interessante stelling.

In die vorige preek vroeg ik ook: "Is Jezus goddelijk?" Het antwoord hierop is "Ja", omdat het woord goddelijk betekent "een relatie hebben met en rechtstreeks voortkomen uit de absolute God". Daarom is het juist om Jezus goddelijk te noemen. In Zijn geval echter is dat een beschrijving die sterk tekortschiet in aanmerking nemend dat Colossenzen 2:9 Hem beschrijft als het lichamelijke Complement van de absolute God. Jezus was inderdaad goddelijk, maar Hij stak zover uit boven alle anderen die in aanmerking zouden kunnen komen om goddelijk te worden genoemd, dat de betekenis van het woord, als we dat als bijvoeglijk naamwoord gebruiken, Hem onrecht aandoet.

De superioriteit van Christus is één van de hoofdonderwerpen uit de brief aan de Hebreeën. In feite gaat de hele brief aan de Hebreeën daarover; dat Christus superieur is aan iedereen die ooit op aarde heeft geleefd. De boodschap die Hij bracht is superieur aan elke boodschap die wie dan ook maar ooit gehoord mag hebben. Niemand anders die als goddelijk wordt aangeduid kan zich ook maar enigszins met Hem meten. Hem dus alleen maar goddelijk noemen, trekt Hem neer naar het niveau van anderen die terecht met goddelijk kunnen worden aangeduid, in plaats van dat het hem verhoogt naar het niveau van de Vader. We zullen hier wat tijd aan gaan besteden. We zullen dat gaan doen door Jezus te gaan vergelijken met een ander groot man die ook goddelijk was.

Laten we Mattheüs 11:11 opslaan. Als u een bijbel zou hebben waarin de letterlijke uitspraken van Jezus in rood staan gedrukt, zult u zien dat dit vers in rood is gedrukt. Jezus spreekt. Hij zegt:

Mattheüs 11:11 Voorwaar, Ik zeg u, onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is er niemand opgestaan, groter dan Johannes de Doper, maar de kleinste in het Koninkrijk der hemelen is groter dan hij.

Dit schriftgedeelte bevestigt ons de grootheid van Johannes de Doper. Naar het oordeel van Jezus Christus is Johannes de Doper onder de mensen een van de grootsten die in de geschiedenis van de mensheid ooit op aarde heeft geleefd. Bedenk dat dit de man is waarmee Jezus vergeleken gaat worden. Er is niemand groter dan Johannes de Doper. Er kunnen misschien mensen zijn die op hetzelfde niveau staan. We zouden kunnen zeggen Abraham, Isaak en Jakob, maar niemand is groter dan Johannes de Doper. Hij had een vrij goede beoordelaar en die beoordelaar was Jezus Christus. Niemand dan Hij wist hoe een karakter te beoordelen. Niemand dan Hij wist hoe trouw te beoordelen.

Laten we nu Johannes 3:23 opslaan. De spreker hier is Johannes de Doper.

Johannes 3:23-28 Doch ook Johannes doopte, te Enon bij Salim, omdat daar veel water was, en de mensen kwamen daar en lieten zich dopen; 24 want Johannes was nog niet in de gevangenis geworpen. 25 Er rees dan geschil tussen de discipelen van Johannes met een Jood over de reiniging. 26 En zij kwamen tot Johannes en zeiden tot hem: Rabbi, die met u was aan de overzijde van de Jordaan en van wie gij getuigd hebt, zie, die doopt en allen gaan tot Hem. 27 Johannes antwoordde en zeide: Geen mens kan iets aannemen, of het moet hem uit de hemel gegeven zijn. 28 Gij kunt zelf van mij getuigen, dat ik gezegd heb: Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor Hem uit gezonden.

In deze paar verzen erkent Johannes dat hij door God was gezonden. Dat staat in vers 28: "Maar ik ben voor Hem uit gezonden." Hij werd door God gezonden. Bedenk dat op basis van de definitie van het woord "goddelijk" iemand die door God gezonden is, als goddelijk wordt beschouwd ook al is hij slechts een mens, omdat hij rechtstreeks met God in verband staat. Daarom is Johannes dus per definitie goddelijk, zelfs al was hij niet van de goddelijke soort. U zou kunnen terugdenken aan de vorige preek waarin ik liet zien dat in de geschiedenis van de Verenigde Staten en in het bijzonder van Groot-Brittanië, de mensen gewend waren geestelijken "goddelijken" [divines] te noemen. Ze waren goddelijk. Zij deden dit omdat die mensen per definitie door God gezonden waren. Hij erkent hier dus zijn eigen ongewone oorsprong, waarom hij God voor het volk van Juda als de "voorloper" van de Zoon van God vertegenwoordigde.

Laten we verdergaan, omdat Johannes hier meer aan toe gaat voegen als hij verder gaat met de beantwoording van hun vraag.

Johannes 3:30-31 Hij [doelend op Jezus] moet wassen, ik moet minder worden. 31 Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt van de aarde.

Johannes zag het "handschrift op de muur". Hij begreep. Hij zag duidelijk dat het belang van Jezus' opdracht ver uitging boven zijn eigen beperkte aantal jaren. In vers 31 gaat hij dan verder met het geven van bewijs van Jezus' geestelijke oorsprong door te stellen dat—in tegenstelling met hemzelf, hij was aards—Jezus van boven was; dat is dus "hemels". Wat zei hij hier precies? Hij zei dat zijn neef, Jezus van Nazaret, anders was. Hij was uniek. Er heeft nooit iemand als Hij bestaan. Hij staat apart van alle mensen en door dit op deze manier in vers 31 tot uitdrukking te brengen, bevestigt Johannes dat Jezus voordien reeds als geestelijk Wezen bestond. Hij kwam uit de hemel. Zoals ik eerder zei, Hij was van de goddelijke soort.

Eerder in dit zelfde hoofdstuk, in de verzen 12 en 13 zei Jezus praktisch hetzelfde.

Johannes 3:12-13 Indien Ik ulieden van het aardse gesproken heb, zonder dat gij gelooft, hoe zult gij geloven, wanneer Ik u van het hemelse spreek? 13 En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen.

Hij bevestigt daar dus eveneens dat Hij eerder bestond, door te zeggen dat Hij vanuit de hemel was nedergedaald.

Laten we nog verder teruggaan in het evangelie naar Johannes, naar hoofdstuk 1. Bedenk dat we een vergelijking aan het maken zijn tussen Johannes de Doper, die een goddelijk iemand was, en Jezus die zeer zeker een goddelijk Iemand was.

Johannes 1:14 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.

Met de deur in huis vallend, zegt hij dat het Woord vlees werd, waarmee hij bedoelt dat Hij niet als vlees begon. Hij begon als geest, maar toen Hij naar de aarde kwam werd Hij vlees.

Johannes 1:15-16 Johannes heeft van Hem getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geweest, want Hij was eer dan ik. 16 Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade;

Laten we in gedachten weer teruggaan naar vers 14. Ook vers 14 stelt Jezus apart van de Vader voor. Als de Vader iemand verwekt, dan kan de verwekte niet de Vader zijn. Eenvoudige logica. Datzelfde vers geeft extra bewijs dat ze niet gelijkwaardig kunnen zijn. We hoeven niet meer te doen dan Jezus' eigen getuigenis "De Vader is meer dan Ik." hieraan te koppelen.

In vers 15 wordt Johannes de Doper aangehaald, die zegt dat al werd Jezus "na hem" geboren (Jezus werd zes maanden na Johannes de Doper geboren) "Hij de voorkeur heeft boven hem." Zo heeft de King James Version deze woorden vertaald [NBG: "is vóór mij geweest"]. In [Engelse] bijbels met kanttekeningen staat: "Hij heeft een hogere rang dan ik." Dat is de letterlijke betekenis van deze woorden. Hier hebben we dus een goddelijk iemand (Johannes de Doper) die de andere goddelijke persoon (Jezus Christus) aanduidt als superieur zijnde aan hem. Degene die dit zei werd door Jezus Christus aangeduid als "de grootste van alle mensen die ooit hebben geleefd" en toch is Jezus groter.

Aan het eind van vers 15 zegt Johannes de Doper: "Want Hij was eer dan ik." Zelfs al werd Jezus zes maanden later geboren, toch zegt Johannes de Doper: "Hij leefde al voordien." Hij geeft dus ook hier een getuigenis van een vorig bestaan van Jezus. Dus is Jezus volgens het getuigenis van Johannes de Doper groter dan de grootste goddelijke persoon onder de mensen. Dit wijst alweer naar het uniek zijn van Jezus in vergelijking met alle anderen die goddelijk genoemd zouden kunnen worden.

We gaan verder met vers 18. Hier spreek niet Johannes de Doper maar dit zijn de woorden die de apostel Johannes schrijft.

Johannes 1:18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.

De apostel Johannes haast zich in vers 18 deze verklaring toe te voegen waarin Jezus alweer van de Vader in Zijn hemelse woning wordt onderscheiden. Laten we een vers van Paulus opslaan dat dit bevestigt.

1 Timotheüs 6:16 die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige kracht! Amen.

Over wie heeft Paulus het hier? We moeten één en één bij elkaar kunnen optellen. Hij heeft het over de Vader. De God van het Oude Testament werd duidelijk door anderen gezien. Deze twee verzen, en een ander dat we misschien later nog zullen opslaan, bevestigen duidelijk dat Jezus de God van het Oude Testament was. Hij was God. Hij bestond reeds voordat (vóór Zijn vleeswording) Hij als menselijk wezen werd geboren. Hij was God en Hij werd aanbeden. Maar Hij was niet de Vader. Hij had een God en die God was de allerhoogste God.

Er zijn andere manieren waarop we kunnen laten zien dat Jezus superieur is aan allen die goddelijk genoemd zouden kunnen worden. We zullen er enkele van bekijken om te zien welk principe daarbij betrokken is; dat is wat Hij zei en wat Hij deed.

Marcus 6:1-2 En Hij vertrok vandaar en kwam in zijn vaderstad, en zijn discipelen volgden Hem. 2 En toen de sabbat aangebroken was, begon Hij te leren in de synagoge. En zeer velen van die Hem hoorden, stonden versteld en zeiden: Waar heeft Hij deze dingen vandaan en wat is dat voor een wijsheid, die Hem gegeven is? En zulke krachten, als door zijn handen geschieden?

Ze zagen wat Hij deed. Ze hoorden wat Hij zei. Als we de hele context doornemen, is het onbegrijpelijk wat ze deden. Ze verwierpen Hem. Maar het getuigenis is er.

Johannes geeft ons in het allerlaatste vers van het evangelie naar Johannes een heel interessant inzicht.

Johannes 21:25 Er zijn echter nog vele andere dingen, die Jezus gedaan heeft; indien deze één voor één beschreven werden, dan zou, naar ik meen, de wereld zelf de boeken, die geschreven werden, niet kunnen bevatten. [Statenvertaling voegt toe: Amen.]

Wat moet het zijn geweest om in Zijn nabijheid te hebben vertoefd? Ik zeg u dat het intimiderend was. De apostelen waren erg onder de indruk. Kijk maar in Lucas 5 naar het voorval van de wonderbare visvangst. Toen Petrus aan land kwam wierp hij zich languit voor Hem op de grond en zei: "Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens." Het moet intimiderend zijn geweest te weten dat ze in de nabijheid waren van zuivere gerechtigheid: "God met ons." En toch was Hij net zo benaderbaar als iemand maar kan zijn. De mensen zagen daar iets, maar het getuigenis van wat zij deden is werkelijk indrukwekkend, omdat zij Hem ondanks dit alles verwierpen. Daarmee laten ze zien dat onze roeping inderdaad een wonder is, en ik hoop dat we die op prijs stellen.

Jezus van Nazaret is zo verdraagzaam dat Paulus in Colossenzen 2:9 niet de woorden kon vinden om dat tot uitdrukking te brengen. Hij gebruikte dus het woord "volheid". Hij kon niets beters vinden dan dat woord, omdat de taal niet één enkel woord bevat dat op adequate wijze uitdrukking geeft aan het feit dat Hij het Complement is van God, zelfs al was Hij niet de absolute God. Het is niet verwonderlijk dat als mensen een soort visioen kregen waarin ze God op Zijn troon zagen, flauw vielen, en waarom de bijbel ons waarschuwt dat "geen mens Gods aangezicht kan zien en leven". Hem als menselijk wezen zien was al indrukwekkend genoeg.

Er staat dat Hij de "volheid", het complement, van God was. Als Hij Zelf de God zou zijn, zou er geen onderscheid tussen beiden kunnen zijn en zou de leer der drieëenheid juister zijn dan de bewering van de bijbel dat er "één God" is, omdat ze dan identiek zouden zijn; maar dat is niet het geval!

Eén van de sterkste bewijzen dat Jezus—al is Hij van de goddelijke soort — niet de absolute God van de bijbel is, ligt in Zijn rol als de Zoon van God. Dit is een ander gebied waarop de verschillen tussen de twee op een manier tot uiting komen die we allemaal zouden moeten kunnen begrijpen. Dit is heel belangrijk voor ons geestelijk welzijn.

Eerder zagen we dat de manier om hen te onderscheiden is om werkelijk de verschillen tussen hen beiden te begrijpen en te bevatten. Bijvoorbeeld: God is voor de mens onzichtbaar en onhoorbaar, en is dat ook altijd geweest. We zagen zojuist in 1 Timotheüs 6:16 dat Paulus zei dat niemand Hem kan zien. Maar de bijbel zegt dat Jezus het Beeld is van God, en Hij was duidelijk zichtbaar en hoorbaar. Ze zijn dus aparte Wezens. Daarnaast is Hij altijd de Middelaar geweest tussen God en mens. Een middelaar die niet gezien of gehoord kan worden door twee verschillende tegenpartijen (voor de mens is God vaak zo'n tegenpartij), zou niet kunnen bemiddelen als hij niet gezien of gehoord kon worden.

Bedenk dat ik zowel in deze als in de vorige preek almaar heb benadrukt dat Jezus Christus uniek is in het gehele universum. Laten we daar nog wat aan toevoegen. Dat geldt ook voor de Vader. Ook Hij is uniek. Hij is de allerhoogste God—het enige Wezen in het gehele universum die echt en waarachtig geen enkele God boven Zich heeft. Hij legt aan niemand rekenschap af. Daarentegen erkent de Zoon duidelijk dat Hij een God heeft. Bedenk dat Hij degene was die zei: "Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede." Zou de Vader zo iets hebben kunnen zeggen? Het antwoord daarop is een absoluut "Nee!" Ziet u, de één is duidelijk superieur aan de ander en de bijbel geeft ons dus een duidelijk vastgestelde hiërarchie tussen hen beiden. Laat me u een voorbeeld hiervan geven dat gemakkelijk over het hoofd wordt gezien.

We slaan daarvoor Romeinen 5 op. Dit ligt nogal voor de hand, maar we zijn geneigd niet in deze zin aan deze terminologie te denken.

Romeinen 5:1-2 Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus, 2 door wie wij ook de toegang hebben verkregen [in het geloof] tot deze genade, waarin wij staan, en roemen in de hoop op de heerlijkheid Gods.

Laten we dit samenvatten. We worden door Jezus Christus verzoend met degene die boven Hem staat en deze verzen beschrijven dat we met Hem, de Vader, vrede hebben. We hebben toegang tot Hem gekregen. We staan voor Hem. Wat een eer is dat, gemeente! Jezus geeft alles over aan de Vader. De les voor ons is dat ook wij dat moeten doen, alleen via Jezus Christus. We zullen een illustratie hiervan zien in een eenvoudig voorbeeld. Hij zei: "Wanneer gij bidt." Tot wie bidden we? Tot de Vader? Hoe doen we dat? Door Jezus Christus. Hij is het middel, de enige toegang die we hebben tot de grote, allerhoogste Heerser over alles dat bestaat.

Nogmaals niets van dit alles haalt Jezus Christus ook maar enigszins omlaag, omdat wat Hij deed een voorbeeld is voor ons om na te volgen, te imiteren. Nalaten de verschillen tussen hen beiden te zien is één van de fundamentele problemen van zelfs hen die zichzelf als religieus beschouwen. Paulus wijdt in feite hierover in Romeinen 1 uit.

Romeinen 1:21 Immers, hoewel zij God kenden, hebben zij Hem niet als God verheerlijkt of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart.

In de geschiedenis van de mens, waar ook ter wereld, is een overvloed aan bewijs te vinden dat door alle eeuwen heen, ongeacht cultuur, bijna iedereen altijd heeft geloofd in het bestaan van een God. Paulus laat hier in dit gedeelte van Romeinen 1 zien dat de mens afdwaalt als hij nalaat alles te erkennen dat samenhangt met de verheerlijking van God. De mens zal zeggen dat God bestaat, maar daarna keert hij zich af en doet er verder weinig of niets mee, of zoals Paulus daarna zegt, aanbidt iets dat God heeft gemaakt in plaats van God Zelf. Kunnen we het verschil daartussen zien?

De weg om rechtstreeks tot de Vader te gaan is door Jezus Christus geopend. Hij is degene waar Jezus naar verwees en met wie Hij ons verzoende, niet met Zichzelf. Als we verzoend worden met de Vader, worden we ook met de Zoon verzoend. Maar het is veel belangrijker dat we met de Vader verzoend worden. Dat is wat Jezus onderwijst. Dan geven we een bewijs van die verzoening door de manier waarop we ons leven gaan leiden.

Ik heb u vaak iets gezegd dat ik door ervaring leerde door deel uit te maken van de Kerk van God, en dat is dat de relatie die we met God—met de Vader — hebben alles is! Daarmee bedoel ik alles in termen van behoud, in groei naar dat behoud, inclusief de groei en versterking van ons geloof, van heiliging, van gezond denken. In de relatie met Hem gaan we ons volledig bewust worden dat, zoals Jezus zei, God de Gever is.

Beseffen we volledig dat we God niets kunnen geven, dat wat we Hem ook geven Hij dat reeds bezit? Ik zal u laten zien waar Paulus dit rechtstreeks zei. We denken misschien dat we in onze bekering Hem ons leven geven. Gemeente, Hij bezit dat reeds.

Laten we Handelingen 17 opslaan. Paulus sprak daar tegen de bewoners van Athene. In vers 25 heeft hij het over die "onbekende" God.

Handelingen 17:25 en laat Zich ook niet door mensenhanden dienen, alsof Hij nog iets nodig had, daar Hij zelf aan allen leven en adem en alles geeft.

In zijn korte preek las David [Grabbe] Psalm 104, waar de psalmist enkele dingen opsomde die we als vanzelfsprekend aannemen. Er staat in Hebreeën 1 dat "Hij alle dingen draagt door het woord zijner kracht". We denken misschien dat God alles gewoon overliet aan wetten en daarna wegliep en alles zijn gang liet gaan. Nee, gemeente. God is de Onderhouder van Zijn schepping. Hij draagt dagelijks alle dingen door het woord van Zijn kracht! Hij vertoont dag in dag uit zoveel kracht dat het ons verstand doet tollen.

Ja, de dingen werken ook in overeenstemming met Zijn wetten. Hij is aanwezig om voortdurend een veelheid van wetten van kracht te doen blijven en erop toe te zien dat ze er geen potje van maken en het doel van Zijn schepping verstoren. Hij houdt de dingen voortdurend in de gaten, dus wordt geen deïst door te denken dat God gewoon wegliep en alles, inclusief u en mij, zijn gang liet gaan. Hij volgt alles nauwkeurig. Met wat voor denken hebben we te maken! Ik kan het niet bevatten. Ik weet dat wat ik zeg waar is, maar ik kan het niet bevatten. Toch is Hij bezig om ons naar Zijn beeld te scheppen, zodat we gelijk aan Hem kunnen worden, maar eerst moeten we een karakter krijgen zoals Hij heeft.

Ik ga dit vers lezen uit de New International Version.

Handelingen 17:25 [Vertaald naar de New International Version] En Hij wordt niet door mensenhand gediend alsof Hij iets nodig had, omdat Hij zelf alle mensen leven geeft en adem en al het overige.

Hoe kunnen we dit stellen? Degene waar Jezus alles aan overgaf is de Bron. Hij is de Zender. God wordt niet gezonden. Hij geeft niemand rekenschap. Hij is aan niets of niemand onderworpen. Zijn oordeel is perfect. Zijn wil is onoverwinnelijk. Hij geeft niet toe aan de wil van een ander. In tegenstelling met de Zoon heeft de Vader geen God. Hij is totaal, absoluut uniek.

Als God zou toegeven aan iemand, zou Zijn absoluut God-zijn vernietigd worden. God erkent geen meerdere. Niemand die een God heeft is de absolute God, ook al is hij goddelijk.

Laten we Mattheüs 27:46 opslaan, een vers dat we in het bijzonder in de tijd voor Pascha vaak lezen.

Mattheüs 27:46 Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem, zeggende: Eli, Eli, lama sabachtani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?

Kunt u inzien dat in dit smeken tot God, wat Jezus zeer zeker deed, Hij liet zien dat Hij Zelf niet de absolute God is? De Allerhoogste kan geen beroep doen op een hogere macht om verlossing. De Allerhoogste zou niet door een ander hulpeloos bij Zijn vijanden kunnen worden achtergelaten. Hij zou niet de dreigende dood hebben kunnen ondergaan, omdat de Vader de bron van alle leven is.

Laten we nogmaals Johannes 20:17 opslaan.

Johannes 20:17a Jezus zeide tot haar: Houd Mij niet vast, ...

In feite staat er: "Klamp je niet aan Mij vast." Deze woorden geven de indruk dat ze Hem reeds aanraakte. Ze wierp zich waarschijnlijk languit op de grond en hield Zijn enkels vast.

Johannes 20:17 Jezus zeide tot haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.

Wordt het met elke preek niet almaar duidelijker dat er geen drieëenheid van gelijkwaardige wezens kan bestaan als de Zoon het Zelf duidelijk maakt—al brengen Zijn naam en titel tot uiting dat "Hij God met ons" is—dat Hij Zelf een God heeft; een God die Hem zond, waaraan Hij Zich onderwierp, en op Wie Hij een beroep om verlossing doet?

Laten we een aantal verzen aan elkaar knopen. We gaan eerst naar 2 Corinthiërs 1:1-3. De verzen die we gaan lezen maken allemaal deel uit van de aanhef van de brieven van Paulus.

2 Corinthiërs 1:1-3 Paulus, door de wil van God een apostel van Christus Jezus, en Timotheüs, de broeder, aan de gemeente Gods, die te Corinthe is, met al de heiligen in geheel Achaje: 2 genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus. 3 Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting,

Efeziërs 1:1-3 Paulus, door de wil van God een apostel van Christus Jezus, aan de heiligen en gelovigen in Christus Jezus, die [te Efeze] zijn; 2 genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus. 3 Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus.

Colossenzen 1:1-3 Paulus, door de wil van God een apostel van Christus Jezus, en Timotheüs onze broeder, 2 aan de heilige en gelovige broeders in Christus te Colosse: genade en vrede zij u van God, onze Vader. 3 Wij danken God, de Vader van onze Here Jezus [Christus], te allen tijde bij ons bidden voor u,

In al deze drie brieven refereert Paulus aan Jezus' Vader als God, waarmee hij de allerhoogste God bedoelt. Dat was met een speciaal doel. Paulus maakt een onderscheid tussen hen beiden, zodat wij duidelijk kunnen zien dat we te maken hebben met twee afzonderlijke persoonlijkheden, twee aparte wezens. Dit wordt straks heel belangrijk, want wie wekte Jezus op uit de dood? Jezus wekte niet Zichzelf op uit de dood. Er was een andere God die dat deed, de allerhoogste God.

Romeinen 8:34 wie zal veroordelen? Christus Jezus is de gestorvene, wat meer is, de opgewekte, die ter rechterhand Gods is, die ook voor ons pleit.

De uitspraak "ter rechterhand van God" is er één van verhoging, van lof, van eer, waarin Jezus' macht en autoriteit tot uiting komt. Maar tezelfdertijd, omdat Hij aan de rechterhand van God zit, duidt het er ook op dat Hij in een ondersteunende positie ten opzichte van Zijn God verkeert. Met andere woorden Hij is niet de belangrijkste op de troon. Dit is een afleiding die juist is en correct, en dat was Paulus' bedoeling.

Laten we acht geven op enkele verzen uit Mattheüs die op een vrij onverwachte manier een bepaalde mate van onderwerping van Jezus aan de Vader laten zien.

Mattheüs 11:25-26 Te dien tijde hief Jezus aan [Statenvertaling: antwoordde Jezus] en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. 26 Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U.

We hebben hier iets in de bewoordingen van vers 25 dat ons in zekere zin voor een raadsel stelt. Volkomen onverwacht staat er dat Jezus antwoordde, terwijl er helemaal geen vraag gesteld schijnt te zijn. Er was echter wel een vraag. Weet u waar die vraag was? Die was in Jezus' eigen denken. Die vraag kwam voort uit wat er in de voorafgaande context plaatsvond.

Dit voorval vond vrij vroeg in Jezus' optreden plaats. Als u de lijn van de gebeurtenissen in het evangelie naar Mattheüs een beetje in uw hoofd heeft, weet u dat Jezus in feite de discipelen pas in Mattheüs 10 uitzond. Laat me u een idee geven van de tijd, dit was vroeg in de periode van Jezus' optreden.

Als we een tiental verzen zouden teruggaan van waar we hier in Mattheüs 11:25 begonnen, zouden we zien dat Jezus in een groot deel van het gebied van Galilea, waar Hij opgroeide, predikte. Hij was daar goed bekend. Hij had daar veel krachtige werken gedaan. Ondanks dat werd Hij door Zijn mede-Galileeërs ronduit verworpen. Te beginnen met de gedachte in vers 20 staat er:

Mattheüs 11:20 Toen begon Hij de steden, waarin de meeste krachten door Hem verricht waren te verwijten, dat zij zich niet bekeerd hadden:

Jezus begint dan een oordeel uit te spreken tegen de steden, die hem verwierpen. Dat deed Jezus zeer. Hij voelde ontmoediging, omdat we hier in de eerste fase van Zijn optreden iets zien gebeuren dat Hij niet verwachtte, en daarom had Hij deze vraag. Hij nam een aantal vragen in overweging en vroeg Zich af: "Waarom gebeurde dit?" Hij liet de dingen door Zijn gedachten gaan en dan opeens in vers 25 geeft Hij Zichzelf antwoord. Hij geeft antwoord op het waarom van de vragen die Hij Zelf over Zijn verwerping had gesteld, en Hij kwam tot de conclusie dat Zijn Vader had ingegrepen en die steden in ieder geval niet in die tijd berouw en bekering had verleend. We vinden dus in vers 27 een deel van het antwoord.

Mattheüs 11:27 Alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren.

Welke conclusie kunnen we trekken? Ik geloof dat we kunnen zeggen dat Jezus in één opzicht iets tegen de doelstellingen van Zijn Vader in werkte. De belangrijke les voor ons hier is dat Hij Zich heel snel aan God onderwierp door te begrijpen dat op dat moment in de tijd God de openbaring van Zichzelf voor deze mensen verborg, terwijl Jezus probeerde deze te openbaren. Jezus begon een beetje van streek te raken. Hij verwachtte dat deze mensen zich na alles wat Hij in hun tegenwoordigheid had gedaan—de preken, de genezingen en wat al niet meer—tot Hem zouden wenden.

Hij kreeg in de gaten dat de dingen op de juiste manier verliepen. Wat hierin voor u en mij belangrijk is, is dat Hij God beschouwde als de absolute Meester van Zijn bestemming, en Hij zou accepteren wat de Vader ook maar zei. Heel vroeg in Zijn optreden gaf Hij een uiting van: "Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede."

Gemeente, ik weet dat we heel gemakkelijk gefrusteerd raken en ongeduldig worden, en we hebben vragen evenals Jezus die had. We vragen: "Waarom?" Soms komen we zover dat we ontstemd raken omdat God de dingen niet doet op de manier waarop wij dat zouden willen. Wij moeten uit deze onderwerping van Jezus begrijpen, dat Hij uniek was en dat niemand zo begaafd was als Hij. Hij had een geweldig denkvermogen! Hij beschikte over geweldige krachten!

De Vader zou Hem antwoorden vanwege de hechtheid van hun relatie en de opdracht die de Vader Jezus Christus gaf. Zou iemand daardoor niet trots kunnen worden? Zou dat iemand niet in korte tijd naar het hoofd kunnen stijgen? Dat is het belang van dit kleine voorval. Hij vroeg Zich af: "Waarom verloopt het niet op de juiste manier?" Hij gaf uiteindelijk Zelf het antwoord. Het verliep op de juiste manier. Het ging op de manier die de Vader wilde en niet op de manier waarop Hij dat wilde. Dat is voor ons heel belangrijk om te leren. We kunnen alleen maar tot deze conclusie komen als we werkelijk geloven dat God met ons is.

Hebt u er ooit bij stil gestaan dat Jezus evenals wij vanaf Zijn geboorte alles moest leren? Toen Hij 1 jaar oud was, had Hij niet het verstand van een 30-jarige. In Lucas 2 staat dat Hij op 12-jarige leeftijd vragen stelde aan de leraars der wet en dergelijke en Zelf waar nodig ook antwoorden gaf. In het laatste vers van dat hoofdstuk staat: "Hij nam toe [groeide] ..." Hier [in Mattheüs 11] hebben we een les. God testte Hem om te zien of Hij Zijn Vader werkelijk vertrouwde door de deur voor bekeringen te sluiten en toe te laten dat de mensen Hem echt gingen vervolgen. Dit zou Hem later goed van pas komen. Maar Hij leerde Zijn lessen snel.

We kunnen van Jezus Christus' voorbeeld leren dat we praktisch geen enkele rechtvaardiging hebben om gefrustreerd of depressief te worden. De reden voor Zijn succes om zoiets als dit in het leven te begrijpen, ligt erin dat Jezus Christus zonder voorbehoud Gods soevereiniteit over Hem erkende. Bij Hem was Zich onderwerpen aan Gods wil niet iets dat Hij pas vlak voor Zijn dood deed. Hij onderwierp Zich van moment tot moment aan Gods wil: "Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede."

Er is hieraan nog een tweede aspect verbonden dat voor u en mij van belang is. Het is niet alleen de kennis uitdragen dat God wil dat wij ons onderwerpen. Er is een goede reden voor dat Hij wil dat wij ons onderwerpen, en natuurlijk zouden we kunnen zeggen: "Het is goed voor ons." Het is inderdaad goed voor ons. Het is goed voor ons binnen de grenzen van Gods doel met ons, en dat is dat alle vooruitgang, groei, kracht, wijsheid en waarheid die door Christus tot uitdrukking werden gebracht voor het volbrengen van Gods doel met Hem, van God kwam.

Dit is een uitspraak die het principe dat Johannes de Doper in Johannes 3 gaf, verder uitdiept, toen hij stelde dat niemand iets kan hebben tenzij het hem door God gegeven is. Johannes bedoelde hier niet mee alles dat iemand kan hebben, omdat we die uitdrukking moeten beperken tot die dingen die binnen het raamwerk van Gods roeping van iemand naar de wil van God zijn. Met een vrije wil is het vaak heel eenvoudig verkeerde keuzes te maken en dingen te ontvangen die niets vandoen hebben met Gods doel voor ons.

Johannes 14:9-10 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zolang bij u, Filippus, en kent gij Mij niet? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien; hoe zegt gij dan: Toon ons de Vader? 10 Gelooft gij niet, dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot u spreek, zeg Ik uit Mijzelf niet; maar de Vader, die in Mij blijft, doet zijn werken.

Deze verklaring omvat Jezus' begrip. Jezus had inderdaad een eigen wil evenals wij, maar Hij stond nooit toe dat Zijn wil Hem tot zonde leidde. Hij stond er nooit op dat Zijn wil boven die van God stond, dit in tegenstelling tot trotse mensen die wat ze ook maar willen doen, willen doen op het moment dat ze dat willen. Dat Jezus een eigen wil had, komt duidelijk in de Schriften tot uiting, maar Hij beweerde niet en liet dat in Zijn gedrag ook niet zien, dat Zijn wil boven die van God stond. Gods wil was soeverein.

De Almachtige was altijd degene die Hij volgde. Dat is de richting waarin wij moeten gaan, en voor ons is dat niet gemakkelijk. Maar ik moet er op dit punt aan toevoegen dat het voor Jezus ook niet gemakkelijk was. De reden dat het voor Hem niet gemakkelijk was, was omdat Hij zo begaafd was. "Wie veel is gegeven, van hem zal veel worden gevraagd." De uitdagingen die Hij het hoofd moest bieden, waren veel groter dan die God ons laat tegenkomen. Denkt u dat die gebeurtenis met Satan maar één keer voorkwam? Lees dat gedeelte nog eens door. Er staat in Mattheüs 4 en in Lucas 4 "dat Satan van Hem week tot een bestemde tijd". Hij zat Jezus voortdurend op de hielen. Wij hebben Satan niet rechtstreeks het hoofd te bieden, maar ik geloof dat Jezus dat vele, vele keren moest doen. Satan bekogelde Hem voortdurend met aanhalingen uit de bijbel. Hij wilde Hem vangen. Hij gebruikte elke truc en elke slimmigheid die hem ten dienste stond, tegen Jezus om Hem zover te krijgen dat Hij Zijn wil aan die van Satan zou onderwerpen.

Laten we nog een aantal schriftgedeelten opslaan. Deze hebben niet veel uitleg nodig.

Johannes 5:30 Ik kan van Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.

Noteer deze in uw geheugen, omdat ik u het geheim van succes binnen Gods roeping geef. Als we dit in breder verband zouden bekijken, dan zei Jezus in feite: "Ik ben niet de God die de loop der geschiedenis bepaalt."

Johannes 6:37-40 Alles wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. 38 Want Ik ben van de hemel nedergedaald, niet om mijn wil te doen, maar de wil van Hem, die Mij gezonden heeft. 39 En dit is de wil van Hem, die Mij gezonden heeft, dat Ik van alles wat Hij Mij gegeven heeft, niets verloren late gaan, maar het opwekke ten jongsten dage. 40 Want dit is de wil mijns Vaders, dat een ieder, die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, eeuwig leven hebbe, en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage.

Dit staat middenin die lange rede waarin Hij zegt dat Hij het ware manna uit de hemel is waarvan wij moeten eten. Het gaat daarna verder met het Pascha en het geven van Zijn leven als zoenoffer.

Laten we nu Johannes 4:34 opslaan. Dit vers is erg belangrijk. U herinnert zich nog wel het voorval waarbij de discipelen Hem verlieten om in de stad voedsel te gaan kopen, omdat Jezus uitgeput op hen overkwam. Toen ze terugkwamen was Hij vol energie. In vers 33 staat dat ze dachten dat iemand Hem iets te eten had gebracht.

Johannes 4:34 Jezus zeide tot hen: Mijn spijze [wat Mij energie geeft, wat Mij versterkt, wat Mij vitaliteit geeft] is de wil te doen desgenen, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen.

Dit is een geweldig belangrijk principe om te begrijpen, omdat Jezus hier uitlegt dat onderwerping aan de wil van God energie geeft, versterkt, en groei voortbrengt om de opdracht te voltooien.

Dat Jezus een eigen wil had onafhankelijk van de Vader is duidelijk, maar uiteindelijk brak het moment aan waarop Zijn wil in sterkere mate dan ooit niet overeenstemde met die van God, en omdat Hij de trekkracht van de menselijke natuur het hoofd moest bieden, kunnen er andere momenten zijn geweest die niet in de Schrift worden genoemd, omdat Hij er nooit aan toegaf. We zien duidelijk dat vlak voor Zijn kruisiging een cruciaal moment aanbrak. Eén van de twee moest toegeven. Het resultaat: de mindere gaf toe aan de meerdere. Als Hij, de mindere, dit niet had gedaan, zouden al hun plannen zijn mislukt. Het gehele doel van de schepping zou daar abrupt tot een einde zijn gekomen. Het offer moest worden gebracht, en zoals Hij altijd had gedaan, Hij maakte Zijn wil ondergeschikt en gaf de voorkeur aan die van de Vader.

Zoals we kunnen zien was het niet altijd gemakkelijk. Er is een hele serie schriftgedeelten die we hier zouden kunnen aanhalen, en dat zullen we ook. Maar ik denk dat we hier op een mooi punt zijn aangekomen om weer af te breken, omdat de tijd van de dienst bijna voorbij is. We sluiten hiermee af, maar zo God het wil, zal ik op dit punt de draad weer oppakken en verdergaan, omdat er nog heel veel te leren valt uit Jezus' onderwerping aan de Vader. Dit is zo belangrijk dat u en ik begrijpen dat dit de sleutel is tot ons succes binnen Gods roeping.